Volgens de insolventiewet moet de accountant bijstand blijven verlenen, ook wanneer de onderneming in zware moeilijkheden verkeert.
In de WCO-wetgeving wordt bepaald dat de boekhoudkundige staat en de resultatenrekening moet opgesteld zijn “onder toezicht” van een economische beroepsbeoefenaar zoals bijvoorbeeld een accountant (artikel 17, § 2, 5°) De begroting dient te worden opgesteld “met de bijstand” van een economische beroepsbeoefenaar (artikel 17, § 2, 6°).
Met de insolventiewet wordt deze onduidelijkheid over de verschillende begrippen (toezicht/bijstand) voortaan weggewerkt en is de terminologie gestroomlijnd: de economische beroepsbeoefenaar wordt geacht de onderneming als debiteur (schuldenaar) bijstand te verlenen, zowel voor het opstellen van de boekhoudkundige staat als voor het opstellen van de begroting.
De opgestelde stukken die samen met het verzoekschrift tot reorganisatie neergelegd worden zijn dienende om aan de rechtbank toe te laten, bij een eerste vonnis, prima facie te appreciëren of het verzoekschrift tot opening van een GRP gegrond kan worden verklaard en niet ten onrechte zal wegen op de concurrentie of bedrieglijk voorkomt.
Het belang van een actieve inbreng van de economische beroepen (bedrijfsrevisoren, externe accountants, externe erkende boekhouders en externe erkende boekhouders-fiscalisten) ligt duidelijk voor de hand, dit aangezien de ondernemer (schuldenaar) in de meeste gevallen als bestuurder het beheer behoud en tevens ook in het bezit blijft van de onderneming (schuldenaar). Ter zelfde tijd rest er voor de rechtbank zeer weinig tijd krijgt om een eerste beslissing te nemen waarbij de opschorting (rechtmatige staking van betalen) al dan niet wordt toegekend.
De accountant kan als economisch beroepsbeoefenaar bijdrage tot geloofwaardigheid en het vertrouwen van de rechtbank in de voorgelegde cijfers versterken. Dit betekent dat de bijstand die de accountant levert niet louter een samenstellingsopdracht kan zijn in de zin van de International Standard on Related services (ISRS 4410). Het is daarentegen een “sui generis’ opdracht die beschouwd kan worden als een objectiveringsopdracht zoals beoogd wordt door de doelstellingen van de Insolventiewet.
In de objectiveringsverklaring zal de economische beroepsbeoefenaar onder meer uitleg verschaffen over de voornaamste objectiveringen die men als beroepsbeoefenaar heeft uitgevoerd. Vanuit die hoedanigheid kan worden verklaart dat men vanuit die functie geen opmerkingen te formuleren heeft, of in voorkomend geval kan men een paragraaf toevoegen met – naar het professioneel oordeel – afwijkingen van de voorgelegde cijfers met de inzichten in de onderneming.
De meerwaarde van deze objectiveringsopdrachten bestaat in het objectiveren van de informatie welke aangeleverd wordt door het bestuursorgaan, dit teneinde de rechtbank toe te laten om een punctuele situatie correct in te schatten. Deze doelstelling moet gezien worden in het licht van de ratio legis van de WCO. Hierbij zal de objectieve informatieverschaffing aan de rechtbank van koophandel, inzake de moeilijkheden van de onderneming, de mogelijkheden tot reorganisatie en de kans dat de continuïteit van de onderneming kan behouden blijven geheel centraal staan.
De economisch beroepsbeoefenaar moet evenwel ook andere belangen afwegen. Zijn bijstand mag niet van die aard zijn dat deze de onderneming overmatig belast. Het is volgens de wetgever nog steeds de bedoeling dat de toegang tot de rechtspleging laagdrempelig moet zijn en dat de eventuele beëindiging van de reorganisatie in een latere fase moet komen.
Ten slotte, nu even goed uw aandacht erbij houden 😉 De bijstand kan volgens de theorie van de wetgever alleen worden opgelegd aan economische beroepsbeoefenaars die extern opereren en ingeschreven zijn als externen op de ledenlijsten van de respectieve instituten. De bedoeling hierbij van de wetgever is dat de economische beroepsbeoefenaar meer waarborgen zou bieden op vlak van objectiviteit, onpartijdigheid en vrijheid van appreciatie. Het feit dat het een externe beroepsbeoefenaar moet zijn die optreedt, dat sluit volgens de wetgever in de praktijk echter niet uit dat deze partij als gebruikelijke beroepsbeoefenaar die bijstand opdrachten vervult in ondernemingen waarvoor hij reeds andere opdrachten uitvoert of heeft uitgevoerd. De externe beroepsbeoefenaar die reeds een opdracht heeft bij de debiteur (onderneming) in kwestie zal de continuïteitsproblematiek reeds in het kader van het preventieve luik van de insolventie aandachtig hebben moeten volgen en is volgens diezelfde wetgever daarom goed geplaatst om de debiteur (onderneming) bij te staan bij het indienen van het verzoekschrift.
Het is evident dat een bedrijfsrevisor die als commissaris van een in de problemen verkerende onderneming als opdracht een wettelijke controle van de jaarrekening uitvoert, daarnaast op geen enkele manier mag betrokken worden bij het opstellen van de balans en resultatenrekening of de begroting van die onderneming, dit natuurlijk omwille van de onafhankelijkheidsvoorschrifte
Aangezien de objectiveringsopdrachten minimaal in overeenstemming met de Interinstitutenaanbeveling dienen te worden uitgevoerd, zal de uitvoering ervan – indien zij al dan niet op vraag van een derde partij in overeenstemming met andere normen op een meer uitgebreide wijze worden uitgevoerd – minimaal in dezelfde waarborgen inzake objectivering dienen te voorzien. In voorkomend geval zal de uitvoering in overeenstemming met deze andere normen slechts door de externe accountant en de bedrijfsrevisor kunnen worden uitgevoerd, en mits de onafhankelijkheidsvereisten die hierop van toepassing zijn worden gerespecteerd.
Dezelfde redenering geldt voor de begroting met een schatting van de inkomsten en uitgaven voor ten minste de duur van de gevraagde opschorting. Hier wordt ook de bijstand vereist van een externe beroepsbeoefenaar. Deze prognoses zijn vaak zeer moeilijk te doen, maar een voorlopige appreciatie van de redelijkheid van de prognose volstaat.
In theorie bestaat er voor de cijferberoepers een meldingsplicht. De meldingsplicht bij deze economische beroepsbeoefenaars, sinds het meest recente insolventierecht artikel XX.23 § 3, dat vormt in de praktijk echter niet werkelijk een feitelijke verplichting…
Onder economische beroepsbeoefenaars verstaan we:
- Bedrijfsrevisoren
- Externe accountants
- Externe belastingconsulenten
- Externe erkende boekhouders
- Externe erkende boekhouders fiscalisten
Meldingsplicht van de economische beroepsbeoefenaars t.a.v. de onderneming die zij bedienen
Net zoals in het oud artikel 10 WCO, stipuleert het meeste recente artikel XX 23 § 3 WER dat de economische beroepsbeoefenaars de onderneming die in problemen zit moeten inlichten indien zij als economische beroepsbeoefenaar in uitoefening van hun opdracht gewichtige en overeenstemmende feiten vaststellen die de continuïteit van de onderneming in het gedrang kunnen brengen.
Krachtens het nieuwe artikel dienen de economische beroepsbeoefenaars het inlichten, van de onderneming die problemen ervaart, schriftelijk te doen. Daarenboven worden de belastingconsulenten niet meer vermeld in het nieuwe artikel. Aldus hebben onder de nieuwe wetgeving enkel nog de externe accountant, de externe erkend boekhouder, de externe erkend boekhouder-fiscalist en de bedrijfsrevisor een meldingsplicht, en deze verplichting vormt in de praktijk een dode letter der wet…
Meldingsmogelijkheid van de economische beroepsbeoefenaars t.a.v. de ondernemingsrechtbank
Onder het vernieuwde insolventierecht is de meldingsmogelijkheid aan de ondernemingsrechtbank echter wel uitgebreid voor bepaalde categorieën van economische beroepsbeoefenaars. Zo stipuleert artikel XX 23 § 3 WER nu ook dat externe erkende boekhouders en externe erkende boekhouders – fiscalisten naast bedrijfsrevisoren en externe accountants in de mogelijkheid zijn om de ondernemingsrechtbank in te lichten indien de onderneming niet de nodige maatregelen heeft getroffen om de continuïteit van de economische activiteit voor een minimum van twaalf maanden te waarborgen.
De meldingsmogelijkheid van de economische beroepsbeoefenaars aan de ondernemingsrechtbank is tot heden grotendeels dezelfde gebleven. Indien de onderneming die problemen ervaart, niet binnen de termijn van één maand vanaf de ontvangen kennisgeving de nodige maatregelen heeft getroffen om de continuïteit van de economische activiteit voor een minimumduur van twaalf maanden te waarborgen dan kan de economische beroepsbeoefenaar de bevoegde ondernemingsrechtbank hierover inlichten.
Ook onder het huidige insolventierecht bestaat er aldus geen daadwerkelijke meldingsplicht voor economische beroepsbeoefenaars aan de ondernemingsrechtbank. Het wetsontwerp tot wijziging van verschillende wetgevingen inzake de continuïteit van de ondernemingen benadrukt nog eens dat: bij falen van de onderneming en het uitblijven van actie bij het bestuur, ondanks de waarschuwing van de beroepsbeoefenaar, kan deze laatste de rechtbank kan waarschuwen. Er is echter geen formele plicht de onderneming te “verklikken”, want dat zou de beroepsbeoefenaar voor een onmogelijke verplichting stellen. Het zou niet in verhouding staan met de aard van hun beroepsactiviteit om voormelde cijferberoepers te verplichten de rechtbank steeds in te lichten over de (wan)toestand van een onderneming die zij bedienen.
Samenvattend kunnen we aldus stellen dat onder het huidige insolventierecht de meldingsplicht t.a.v. ondernemingen op een categorie van economische beroepsbeoefenaars minder van toepassing is maar dat de meldingsmogelijkheid t.a.v. de ondernemingsrechtbank naar meerdere categorieën van economische beroepsbeoefenaars werd uitgebreid.