Buitengewone-schuldvorderingen, wat is dat?
Dit zijn “de schuldvorderingen in de opschorting die gewaarborgd zijn door een bijzonder voorrecht of een hypotheek en de schuldvorderingen van de schuldeisers-eigenaars” (art. 2, d WCO).
Artikel I.22, 14° WER definieert buitengewone schuldvorderingen in de opschorting als volgt: “de schuldvorderingen in de opschorting die gewaarborgd zijn op het ogenblik van de opening van de procedure van gerechtelijke reorganisatie, door een zakelijke zekerheid, en de schuldvorderingen van de schuldeisers-eigenaars; de schuldvordering is slechts buitengewoon ten belope van het bedrag waarvoor, op de dag van de opening van een procedure van gerechtelijke reorganisatie, een inschrijving of registratie is genomen, of wanneer geen inschrijving of registratie is genomen, ten belope van de realisatiewaarde in going concern van het goed of indien het onderpand betrekking heeft op specifieke verpande schuldvorderingen, de boekhoudkundige waarde; de hiervoor omschreven beperking is slechts van toepassing met het oog op de uitwerking en stemming van het reorganisatieplan, zoals bedoeld in de artikelen XX.72 tot XX.83” (eigen benadrukking). Ter vergelijking, de definitie van buitengewone schuldvorderingen in de opschorting was onder het voormalige artikel 2(d) WCO de volgende: “de schuldvorderingen in de opschorting die gewaarborgd zijn door een bijzonder voorrecht of een hypotheek en de schuldvorderingen van de schuldeisers-eigenaars” (eigen benadrukking).
De buitengewone schuldvorderingen in de opschorting moeten onder het reorganisatieplan volledig worden voldaan, met inbegrip van de conventionele of wettelijke interest die daarbij wordt opgeteld. Op die regel bestaan een tweetal afwijkingen. Ten eerste kunnen de schuldenaar en schuldeisers in onderling overleg beslissen om de buitengewone schuldvorderingen toch in te korten (uitdrukkelijke toestemming is hierbij vereist). Ten tweede kunnen de executierechten van de buitengewone schuldeisers in de opschorting zonder hun (individuele) toestemming worden opgeschort voor een duur die vierentwintig maanden, eventueel verlengd met twaalf maanden, vanaf het vonnis van homologatie niet mag overschrijden (art. XX.74 WER).